Onderdelen

  • Lemmet. Dit is het belangrijkste onderdeel van het mes. Het wordt gemaakt van een legering van ijzer met een aantal andere materialen. De kwaliteit van het lemmet bepaalt in grote mate de kwaliteit van het mes.
  • Rug. De rug van een mes is meestal recht, maar kan ook ribbels bevatten die gebruikt worden om een vis mee te ontschubben.
  • Snede. De snede is de snijdende rand van het lemmet. Samen met de Vouw is dit het onderdeel waar de slijper zijn aandacht op richt
  • Vouw (snijkant). De smalle geslepen randen langs de snede. In bovenstaand voorbeeld is de vouw zo smal dat je die nauwelijks kunt zien. Soms is de vouw erg breed, bijvoorbeeld op jachtmessen. De hoek waarin de vouw is geslepen bepaalt de snij-eigenschappen van het mes. Met een grote hoek wordt het mes vanaf de snede snel dikker tot aan het lemmet. Dat snijdt minder goed dan een kleine hoek, maar maakt de snede veel minder kwetsbaar. Sommige messen hebben een dubbele vouw; vanaf de snede smalle vouw, onder een grotere hoek geslepen, om de kwetsbaarheid van de snede te beperken en daarboven een tweede vouw om het mes dun te houden. Een steenbeitel heeft om deze redenen altijd een dubbele vouw.
  • Hiel. De hiel is het achterste deel van de snede. Vaak is de hiel niet geslepen, vooral als het mes geen (of een hele kleine) krop heeft. In bovenstaand voorbeeld is er eigenlijk geen hiel. Dit mes is scherp tot aan de krop.
  • Krop (stootplaat, garde). Een krop dient ter bescherming van de hand, om te voorkomen dat de vingers op de snede glijden. Veel messen hebben een krop die helemaal doorloopt tot aan de hiel, zoals in het voorbeeld te zien is. Japanse messen hebben per definitie geen of een hele kleine krop.
  • Heft (handvat). Hier wordt het mes mee vastgehouden. Het heft kan van veel verschillende materialen zijn gemaakt: hout, metaal, ossehoorn, bot, kunststof, etc.. Het heft moet goed in de hand liggen en zorgen voor stabiliteit tijdens het snijden. Daarnaast zijn gripvastheid en vocht-afvoer belangrijk voor een goed heft.
  • Tang (of angel). De tang is het verlengde deel van het lemmet, waarop het heft, de krop en de pommel gemonteerd worden. Bij goede messen zijn de tang en het lemmet in één geheel gesmeed en loopt de tang helemaal door tot en met de achterkant van het mes (de pommel). Dit is zelfs één van de belangrijkste kenmerken van goede messen.
    Als de tang niet te zien is, dan is die meestal priemvormig met wat ribbels, die in het heft is gestoken. Dat heet dan eigenlijk geen tang meer, maar een ‘angel’. Voordeel van een tang is dat het een stevigere constructie biedt; er ontstaat dan vrijwel nooit speling tussen heft en lemmet, het voordeel van een angel is dat het heft mooier afgewerkt kan worden. Tafelmessen hebben vrijwel altijd een angel, keukenmessen een tang.
  • Vingergroeven. Vingergroeven aan het heft geven extra grip. Vaak zijn er geen vingergroeven, zoals in bovenstaande figuur. De vorm van het heft moet eigenlijk voldoende zijn voor een goede grip. Vingergroeven kunnen een goede grip zelfs in de weg zitten, bijvoorbeeld als de hand breder of smaller is dan de hand waarop de groeven gemaakt zijn. Probeer, voor u een mes koopt, het mes eens goed vast te houden. Dan merkt u welk heft bij u past en welk niet.
  • Koordoog (niet afgebeeld). Een koordoog wordt gebruikt om het mes met een koord aan de pols te kunnen bevestigen en het gemakkelijker uit een schede te kunnen halen. Een koordoog is in de regel alleen aangebracht op jacht- of andere outdoor (vouw)messen.
  • Pommel. De pommel is het achterste stukje van het heft. De pommel is het tegenwicht voor het lemmet zodat het mes in balans is. Bij een zwaar lemmet wordt de pommel meestal van metaal gemaakt.